Door: Jan Drentje (op weg naar het Balie-debat 30 mei)
Niet iedereen zal op de hoogte zijn van de Nederlandse Verlichting zoals die zich eind achttiende eeuw heeft ontwikkeld. Tegenover de Franse radicale denkers stelden Nederlandse schrijvers de Nederlandse volksaard voor als gematigd, deugdzaam en christelijk. De juiste maat, is de middelmaat. Heethoofderij werd niet op prijs gesteld. Het was de moraal van Jantje zag eens pruimen hangen. De rekenschriften van Bartjens (voorloper van het Nederlands Mathematisch Instituut) en de onderwijsvernieuwingen van De Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Burgerschapsonderwijs avant la lettre. Het doel was, zoals Nutsman Martines Nieuwenhuijzen het formuleerde: “de verbetering van het schoolwezen en de opvoeding der jeugd als de voornaamste grondslag ter vorming, verbetering en beschaving van den burger.” Toen werd er gelukkig nog geen tegenstelling ervaren tussen kennis-en cultuuroverdracht enerzijds en persoonlijke vorming anderzijds. In 1863 kreeg dit een vervolg met de oprichting van de HBS. Hoger onderwijs werd nu ook toegankelijk voor de brede middenklasse. De Nederlandse middelmaat had een hoge kwaliteit.
Inmiddels lezen we in de kranten de ene klaagzang na de andere over de staat van het Nederlandse onderwijs. Reken- en leesvaardigheid nemen af. Minder jongeren kiezen voor het leraarschap. De werkdruk is te hoog. Teveel uren draaien voor te volle klassen. Er is een Red-team dat voortdurend rode kaarten uitdeelt aan politiek en bestuur. Er is nauwelijks consensus over de koers. Moeten leerlingen leren eigenaar te zijn van hun leerproces? Altijd winst als dat lukt. Maar kunnen ze dat? Is een goed opgebouwde les niet veel effectiever? Waarom die tegenstelling tussen goed lesgeven en andere vormen van leren? Wat moeten leerlingen eigenlijk weten, wat is de relevantie van de aangeboden kennis en weten de leerlingen dat? Er is veel minder dan in het verleden een gemeenschappelijk wereldbeeld waarbinnen onderwijs betekenis krijgt. Een goed opgebouwd nationaal curriculum is inmiddels een hoofdpijndossier. Vanwaar toch die onvruchtbare tegenstelling tussen vaardigheidsonderwijs en overdracht van kennis en cultuur?
Toch zijn er prachtige initiatieven. Veel scholen doen mee aan internationale uitwisselingen. Houden debatavonden. Organiseren dans, zang, toneel. Leggen zich toe op intensivering van bètavakken. Tal van scholen werden als excellent aangemerkt. Hun websites zien er geweldig uit. Er zijn leraren van het jaar die als ambassadeurs voor hun vak lezingen houden. Leraren hebben beschikking over fantastische apparatuur in de klas. Veel van hun mooie lessen zijn online te volgen. Het krijtjesbord staat in het museum.
Hoe zijn we toch in deze malaise terecht gekomen en hoe komen we er weer uit?
Is de macht van onderwijsbesturen te sterk toegenomen? Versterkt door de overheid geforceerde fusies en het zwarte gat van de lumpsumbekostiging. Ten gunste van de heren en dames ‘die bij het laadje zitten’ zoals dat eind achttiende eeuw werd uitgedrukt.
Of is de overheid al decennia nalatig om duurzaam te investeren in onderwijs waardoor de facto een soort sluipende Verelendung heeft plaatsgevonden: minder leraren voor meer leerlingen, met meer lesuren en een tekortschietende ondersteuning.
Maar: de uitgaven voor onderwijs zijn toch spectaculair gestegen? Waar blijft al dat geld? Neemt vooral de overhead toe en is het primaire proces de bezuinigingspost?
Als historicus houd ik van een diachroon perspectief. Zo is er een mooi staatje van de ontwikkeling van de onderwijsuitgaven als % van het BBP vanaf 1900. In 1980 gaven we nog maar liefst 7.7% van het BBP uit aan onderwijs. Toen greep de overheid in, onder andere met de HOS nota (Herziening Onderwijs Salarisstructuur): de facto een draconische bezuiniging op lerarensalarissen. Met succes. In 1995 was het % gedaald tot 5.1. Daar begon de Verelendung, de sluipende uitholling van het beroep. Met het aantreden van Ronald Plasterk als minister van onderwijs was er aanvankelijk sprake van een trendbreuk: een flinke verbetering van de onderwijssalarissen zorgde ervoor dat het percentage richting de 6% steeg. Maar, nadien was er al snel weer sprake van een soort verkapte nullijn. Salarissen stegen wel, maar konden de inflatie niet bijhouden. Zeker nu niet.
Op het ogenblik is het percentage alweer gedaald tot 5.1. Volgens statistici iets boven het OESO-gemiddelde. Maar, in ons land is het percentage dat omgaat in het private onderwijs relatief hoog (0.9%). Haal je dat eraf dan zie je dat de Finnen, Noren, Belgen, Fransen etc. relatief meer aan onderwijs uitgeven. En, we weten: die leraren geven minder lesuren aan minder leerlingen.
Mijn conclusie (en inzet voor de debatavond in de Balie op 30 mei): normeer de publieke onderwijsuitgaven voor de komende 10 jaar eens op 6% van het BBP en leg vast dat de extra gelden uitsluitend aan inzet van leraren en hun salarissen besteed moeten worden. Of is de beste maat de middelmaat?
Overheid; uitgaven aan onderwijs en studietoelagen vanaf 1900 (cbs.nl)
Uitgaven aan onderwijs als percentage van het BBP | Onderwijs Internationaal | OCW in cijfers
Totale uitgaven aan onderwijs | Onderwijs algemene feiten en cijfers | OCW in cijfers