Door: Ton van Haperen (lid RED-Team Onderwijs)
Het gebeurt in week 16 van 2023. De minister van onderwijs, Dennis Wiersma (VVD), presenteert een revolutionair plan om de leerprestaties op de basis- en middelbare school te verhogen. De Volkskrant interviewt hem en de boodschap luidt; meer sturing vanuit de overheid op kwaliteit in de klas, inperking autonomie schoolbesturen en leraar, klas en schoolleiding vormen de spil van de onderwijsorganisatie. Een dag later bericht De Telegraaf dat Wiersma zich in de relatie met zijn ambtenaren grensoverschrijdend heeft gedragen. Ook NRC/Handelsblad publiceert hierover. De Volkskrant sluit de week af door bestuurders aan het woord te laten. Zij zien niks in de plannen van Wiersma, missen vertrouwen en laken zijn controledrang. Wat is hier aan de hand?
Het onderwijs kent een historisch gegroeid belangenconflict tussen overheid, besturen en leraren. Deze belangentegenstelling doet het beroep leraar geen goed. Hierdoor leren kinderen aantoonbaar minder op school, waardoor het belang van leren thuis groeit. De in onderzoeksrapporten veelvuldig genoemde kansenongelijkheid. Deze structurele achteruitgang van het leren op school is het trieste resultaat van een aantal historische beleidsbeslissingen.
Het begint in 1993. Na jaren van bezuinigen op onderwijs, komen in Scheveningen bestuurders, vakbonden, ambtenaren en politici bij elkaar om zich te beraden op de organisatie van het onderwijs. De met decreten op beheer sturende overheid, in een macro economische context die de beurs doet krimpen, het werkt niet. Nu kent Nederland vanaf 1917 een bestuurlijke infrastructuur rond het grondrecht Vrijheid van Onderwijs. Die infrastructuur maakt een afruil tussen autonomie en beheersing overheidsfinanciën mogelijk. Het Schevenings beraad kiest voor; de schoolbesturen gaan het doen. Zij krijgen een budget, de zogenaamde lumpsum, in het VO met Kamerbrede instemming ingevoerd in 1996, het PO volgt tien jaar later.
Besturen zijn voortaan de probleemeigenaar en maken eigen beleid dat past bij de regio of omgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling van bestuurlijke slagkracht fuseren ze, de school wordt onderdeel van een onderwijsinstelling. Het probleem is; eigen beleid kost geld en vereist een verschil tussen kosten en omzet. De omzet ligt vast en is gekoppeld aan het aantal leerlingen. Door te bezuinigen op lessen -leraren laag inschalen, flexibele contracten en grote klassen- dalen wel de kosten. Het hierdoor vrijkomend geld gaat naar organisatie, verantwoording, zorg en innovatie. De rijkdom op kantoor en armoede in de klas.
Het kostenbewustzijn sijpelt ook door in de opvattingen over het leren van kinderen. Scholen zetten steeds vaker in op zelfstandig leren. Naast de lessen in vakken in een lokaal ontstaan leerpleinen. Een soort van kantoortuinen waar kinderen opgaven maken uit een werkboek. Daar is geen bevoegde leraar nodig, maar een bewaker die voorkomt dat de boel afgebroken wordt. De lager betaalde onderwijsassistent mag dat doen.
Dit bestuursmodel staat voor een 30 jaar durende demotie van eruditie en lesgeven binnen de onderwijsorganisatie. Van daaruit ontwikkelt de beroepsgroep leraar een treurig zelfbeeld, niveau Calimero, zij zijn groot, wij zijn klein en dat is niet eerlijk. Iemand met maatschappelijke potentie wil niet in dit verdriet delen. Degene die kan, verlaat de school. De groep die blijft, gaat op zoek naar werk buiten de klas en binnen de organisatie. Betaald babbelen over koers en profilering van de school, op heidagen post-its plakken op flapovers, van die dingen. Degene die het in deze kring ook niet redt, geeft les, voelt zich miskend en neuriet de werkdrukblues. Kortom, de ambitie om te presteren in leren met kinderen is flinterdun en persoonsgebonden. Ouders zien dit, zij kiezen steeds vaker voor de particuliere oplossing en sturen de kroost naar bijles.
In 1996 publiceerde ik in NRC/Handelsblad en de Volkskrant mijn eerste artikelen over de neergang van het onderwijs. De stukken waren gericht tegen de lumpsum en het zelfstandig leren. Ik heb daarover veel geschreven, ben op radio en de televisie geweest, heb gepraat met mensen met beleids- en politieke verantwoordelijkheid en echt, iedereen kent het falen en niemand doet iets, uit angst voor reputatieverlies. De enige die het wel probeerde was Ronald Plasterk (PvdA). Hij stuurde als minister van onderwijs (2007-10) op de verhoging van het opleidingsniveau van leraren. Met een miljard extra per jaar. Het opleidingsniveau daalde vrolijk verder. De structurele belangtegenstellingen binnen de sector hadden de goede plannen bij het ontbijt al verorberd. Dennis Wiersma is de tweede in 30 jaar tijd die het probleem niet alleen onderkent, maar er wat aan wil doen. De kans dat ook hij kopje onder gaat in het ‘Machiavelli-moeras’ nadert 100 procent.
Het is niet anders, chaos, bestuurlijke impotentie en welvaartsverlies zijn in het onderwijs zo groot dat alleen grensoverschrijdende onderwijspolitiek de sector kan redden. Want echt, met 200.000 fte’s tegenover 2 miljoen kinderen is het mogelijk om dagelijks goed les te geven aan alle kinderen. Probleem is dat die 200.000 fte’s dat in deze context niet gaan doen. Roep daarom de noodtoestand uit, hevel de eigendomsrechten over naar de overheid, ontsla iedereen en laat ze opnieuw naar een baan solliciteren, om van daaruit te sturen op eruditie, plezier in het werk voor de klas en groei in leerprestaties.
Dit proces van creatieve destructie is onvermijdelijk, alleen voorlopig even niet. Vandaag de dag gaat het gesprek in de media over het vermeende wangedrag van de minister. Bestuurders halen opgelucht adem.