Door Ton van Haperen
Ik rijd altijd een stukje om als ik ga tanken. Zo’n desolaat tankstation op een industrieterrein is nu eenmaal goedkoper. Het scherm van de benzinepomp geeft aan dat ik voor maximaal 200 euro benzine mag kopen, een paar weken terug was dat nog 125, het worden er 130. Deze benzine gaat voor 90% op aan woon-werkverkeer. Mijn werkgever betaalt daar zeer beperkt aan mee. Daar kan ik normaal prima mee leven, maar nu even niet. De prijzen lopen namelijk nogal op. De inflatie in Nederland nadert de 10 procent. Maar leraren in het VO zijn nog steeds gebonden aan een CAO die 1 januari afliep, een afspraak gemaakt onder een ander economisch gesternte. En het ergste is; zicht op een nieuwe CAO ontbreekt. Werkgevers doen geen loonbod, vakbonden stellen geen looneis. De stilte is oorverdovend. Het welvaartsverlies van de leraar aan de middelbare school is kennelijk geen kwestie. Terwijl er nota bene een lerarentekort is. Wat is dit?
Een CAO in het VO is een klassiek onderhandelingsspel tussen vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Dat gaat zo. De minister bepaalt de loonruimte, schrijft die op, in een brief die hij enkel naar de werkgevers verstuurt. De VO-raad gaat vanuit die informatie onderhandelen met vakbonden over de invulling in de vorm van een loonsverhoging en werkdrukverlaging. De asymmetrische informatie bezorgt die onderhandeling een structureel ongemak. De bonden weten simpelweg niet waar de grens ligt en zijn wantrouwend vanwege het risico op beroving. Hoe kleiner de loonruimte, hoe grote de ruimte in de lumpsum voor eigen beleid van werkgevers. (zie ook https://www.nrc.nl/nieuws/2021/11/02/help-de-leraar-wordt-beroofd-a4063999 )
Tot hier, het deugt niet, maar zo gaat het wel al jaren en dat resulteert al die tijd in een CAO, met overigens steevast een even mager als verklaarbaar resultaat, de rijkdom op kantoor en de armoede in de klas. Deze keer komt er echter helemaal niks door. Hoe kan dat? Het antwoord is; we weten het niet, want zowel werkgevers als vakbonden communiceren niet over de belangrijkste arbeidsverhoudingenkwestie van dit moment; het welvaartsverlies als gevolg van de uit hand gierende inflatie. Wel maakt de AOb rumoer over werkdrukgelden.
Even terug sloten overheid, bonden en werkgevers een in de pers breed uitgemeten onderwijsakkoord. Dat akkoord werkt de loonkloof tussen PO en VO weg. In deze politieke afspraak zit ook een douceurtje voor het VO, 300 miljoen werkdrukgeld. Teams op scholen moeten dat bedrag verdelen en op maat aanwenden. De AOb maakt daar terecht bezwaar tegen. Het enige wat leraren in het VO helpt zijn kleinere klassen en minder lesuren. Bewerkstelliging daarvan vereist een collectieve afspraak. Vooral ook omdat een decennialange traditie van werkdrukafspraken de werkdruk van de lesgever niet heeft verlaagd.
Maar daarmee is het collectief zwijgen over loonsverhoging nog steeds niet verklaard. De wantrouwende toeschouwer komt dan al snel in de argumentenwinkel, afdeling complottheorieën, terecht. Loononderhandelingen als een tekstboek economie sequentieel spel met first strike advantage. Klinkt cryptisch, maar is eenvoudig. Er is een onderwijsakkoord, door de politiek gepresenteerd als een overwinning, door de bonden omarmd. De loonkloof weg en het PO een even stevige als redelijke loonsverhoging. Deze first strike bepaalt het spel daarna. Een echte loonsverhoging voor het VO kan namelijk niet meer, want een, het geld is op en twee, er ontstaat dan een nieuwe loonkloof.
Wat het ook is, er moet iets gebeuren. De meest logische uitweg is; zet de beperking van het welvaartsverlies voor de leraar in het VO op een. Laat die werkdrukgelden voor wat ze zijn, middelbare scholen zijn al een eind op weg met de formatie, daar nog iets in veranderen, tijdens de zomer, zeker gezien eerdere ervaringen, het gaat niet gebeuren. Kies daarom voor maximale loonsverhoging, eis dat de VO-raad en de minister bekend maken wat ze bieden. Op basis van de voorjaarsnota komt dat op 3%, tel daar nog 2 punten van de werkdrukgelden en overige middelen bij en er ligt een acceptabel resultaat.
Een koopkrachtverlies van 4% is nog steeds fors, maar ja, dat treft helaas andere en vergelijkbare sectoren ook. En vanaf hier geldt; dat onderhandelen met die VO-raad, dit was echt de laatste keer. Vakbonden onderhandelen voortaan met de minister over arbeidsvoorwaarden. De minister betaalt en dan mag hij ook bepalen. Bevalt dat niet, dan volgen acties, tegen de minister. Deze constructie snapt iedereen en is alleen al daarom fair.