9 december 2022
De situatie
Al jaren wordt gewezen op tegenvallende resultaten van Nederlandse leerlingen op het gebied van basisvaardigheden.[1] Zo is Nederland in Pisa, het internationale onderzoek naar de leesvaardigheid van vijftienjarigen, flink gezakt: van een wereldwijde 9e plaats met 513 punten in 2003 (ver boven het EU-gemiddelde) naar een 26e plaats met 485 punten in 2018[2] (significant onder het EU-gemiddelde).[3]
Het heeft echter lang geduurd tot er gericht beleid tot stand is gekomen om te komen tot verbetering. Het ‘Masterplan Basisvaardigheden’, zoals beschreven in het Onderwijsdeel van het Coalitieakkoord, begin 2021, markeerde een eerste belangrijke stap. Nu, bijna 2 jaar later, worden de inmiddels gestarte aanzetten tot uitvoering bekrachtigd, nader uitgewerkt en gepresenteerd met een ‘sense of urgency’. Dit gebeurt in de Kamerbrief over de Voortgang Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijsen in de Kamerbrief Samen voor beter onderwijs, duidelijkheid over kwaliteit (beiden 21 november 2022).
De kern van de voorstellen
In de nota Samen voor beter onderwijs, duidelijkheid over kwaliteitwordt de verantwoordelijkheid van de overheid voor het stelsel omschreven als het creëren van optimale randvoorwaarden voor kwalitatief hoogwaardig onderwijs. De randvoorwaarden luiden:
- het opstellen van heldere normen voor onderwijskwaliteit;
- het zorgen voor voldoende en goed opgeleide leraren;
- het bieden van concrete hulp op scholen die niet het gewenste niveau halen;
- het beschikbaar stellen van voldoende financiële middelen;
- het borgen van verantwoorde en herleidbare uitgaven.
Als het gaat om de concretisering van kwaliteitseisen wordt niet alleen gesproken over de duidelijkheid van kerndoelen en eindtermen, maar ook over de kernthema’s van proceskwaliteit, zoals leskwaliteit, ondersteuning en begeleiding van leerlingen, het gebruik van een bewezen effectieve aanpak, directe instructie, een lerende schoolcultuur en onderwijskundig leiderschap.
De minister stelt voor om dit te bereiken via de volgende aanpak:
- van een veelheid aan abstracte normen naar concrete invulling van onderwijskwaliteit en een eenduidige opdracht;
- van toezicht gericht op schoolbesturen naar meer contact met scholen en zicht op kwaliteit in de klas;
- van het ontbreken van eisen aan bestuurders naar het invullen van een toets op goed bestuur en het stellen van voorwaarden aan het vak;
- van relatief veel tijd en respijt naar direct handelen en een daadkrachtige en behulpzame aanpak bij onvoldoende kwaliteit.
Het instrumentarium voor toezicht van de Inspectie wordt geacht “een maximale concretisering te maken op de invulling van kwaliteit in brede zin,” waarbij weer ruimte is voor inspectie in de klas, al dan niet aangekondigd. Er wordt een aparte standaard basisvaardigheden uitgewerkt.
Maar ook goed bestuur op kwaliteit wordt onderwerp van verscherpte monitoring en handhaving. Gesproken wordt van een “daadkrachtige aanpak bij gebrek aan kwaliteit”. En van onderwijsbestuurders wordt gevraagd een beroepsprofiel op te stellen “en daar ook aan te gaan voldoen.”
In de nota over de Voortgang Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijswordt het werken aan een stelsel van kwaliteitsindicatoren voor de basisvaardigheden in het vooruitzicht gesteld. Dit gaat gepaard met de aanscherping en het vaker verplicht stellen van instrumenten om de leervorderingen te registreren. In 2023 moet er een meerjarig onderzoeksprogramma liggen, waarmee ‘we de voortgang van het Masterplan basisvaardigheden voor het funderend onderwijs kunnen monitoren’. Leerlingvolgsystemen en peilingsonderzoeken zullen verplicht worden gesteld.
Andere faciliterende randvoorwaarden voor het verbeteren van het onderwijs in basisvaardigheden zijn:
- heldere doelen en eisen ten aanzien van de verwachte kwaliteit op basisvaardigheden in het funderend onderwijs;
- beter en frequenter inzicht in de ontwikkeling van de basisvaardigheden van leerlingen;
- extra tijd en ruimte voor docenten voor effectief onderwijs en extra mogelijkheden zich te professionaliseren in de basisvaardigheden;
- een structurele financiële voorziening voor het versterken van basisvaardigheden;
- kennis en inhoudelijke ondersteuning van scholen, onder meer vanuit het NPO;
- extra financiering voor risicoscholen;
- publieke ondersteuning met basisteams;
- bredere inzet op het gebruik maken van kennis over ‘evidence informed’-praktijken;
- een onderzoeksprogramma naar effectieve leermiddelen.
Daarnaast wordt gerekend op ondersteuning van scholen die moet voortkomen uit de lopende curriculumherziening, met name de conceptexamenprogramma’s voor de vakken Nederlands, wiskunde en maatschappijleer (op te leveren uiterlijk begin 2024). En ten slotte worden de verwachtingen met betrekking tot de lerarenopleiding hoger gesteld wat betreft de eisen voor de toerusting tot lesgeven in de vakken taal, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid.
Samengevat kunnen we stellen dat verduidelijking van doelen, verscherpte monitoring en handhaving, en hiermee samenhangende gerichte ondersteuning de kern van de voorstellen in beide nota’s vormen.
Ons commentaar
Wij prijzen de voorstellen van de Minister voor de expliciete keuze om de kwaliteit van het onderwijs in basisvaardigheden te verbeteren. De scherpte, operationele uitwerking, de daadkracht en de ‘sense of urgency’ van de voorstellen zijn een frisse wind die door de onderwijspolder waait. Het doet ons deugd dat de beleidsvoorstellen zijn geënt op inzichten uit empirische onderzoek naar effectiviteit van schoolsystemen, scholen, en onderwijs in de klas.[4] Terecht staan toezicht en monitoring centraal in de voorstellen om een niet vrijblijvende aanpak mogelijk te maken. Het inspectietoezicht dreigde een tandeloze tijger te worden door gebrekkige informatie over de basisgegevens, de problemen met de vergelijkbaarheid van verschillende eindtoetsen en de problemen met het risicogerichte toezicht, zoals belicht in het onderwijsverslag 2022. Dit lijkt nu te worden rechtgezet door een verbeterde monitoring en verplichte oplevering van de basisgegevens. Tegelijkertijd is er oog voor het oplossen van knelpunten in het toezicht, zoals kansenbelemmerende en risicomijdende bijeffecten van het resultatenmodel van de Inspectie (uitvoering van de motie Rog en Van Meenen). Ten slotte valt het te waarderen dat bij de voortgang van het Masterplan aangesloten wordt bij flankerende beleidsterreinen, zoals de curriculumherziening en een gewenste verbetering van de lerarenopleiding; zie ook het door ons ondersteunde advies van de Onderwijsraad over taal en rekenen.[5]
Inmiddels is de retoriek uit kringen van bestuurders en met name van de VO-Raad niet van de lucht. In hun speech voor het VO-congres doen de voorzitters van de raad alsof in het onderwijs de dictatuur is uitgebroken.[6] Het is niet verwonderlijk dat de VO-Raad niet blij is. Hun stokpaarden, zoals flexibilisering en gepersonaliseerd leren staan op gespannen voet met een ‘evidence informed’ aanpak die in het Masterplan wordt aanbevolen. En ook voor externe monitoring en toezicht voelt de VO-Raad niet veel. In hun nota De toekomst van het onderwijs[7] wordt de Onderwijsinspectie vrijwel buiten spel gezet, en ontdoet men zich met de invoering van het maatwerkdiploma de facto van de mogelijkheid tot externe evaluatie (zie eerdere commentaren van het Red Team)[8]. Het heeft er alle schijn van dat de VO-Raad de kwaliteitsproblemen van dit moment nog steeds niet onder ogen durft te zien. Dit doet ons denken aan een polderbestuur dat praat over de toeristische ontwikkeling van hun polder, terwijl de kans op een dijkdoorbraak toeneemt. Hun reactie op de beleidsplannen maakt eens te meer duidelijk dat regie van de Minister noodzakelijk is.
Tot slot. We moeten bij alle enthousiasme twee dingen niet uit het oog verliezen. In de eerste plaats moet het draagvlak voor de voorstellen wel zeer serieus genomen worden, ook al is niet alle kritiek even indrukwekkend. In de tweede plaats is de discrepantie tussen de plannen en de huidige stand van zaken aanzienlijk, dit geldt zowel het appél dat op leraren en besturen wordt gedaan als op de praktijk van het toezicht. Voor verdere uitwerking van de plannen en een goede communicatie met het veld zal nodig zijn.
[1] Zie bijvoorbeeld het rapport over onderwijs in het kader van de Brede Maatschappelijke Heroverweging (Overheid, 2020)
[2] Pisa 2021 is vanwege Covid-19 uitgesteld.
[3] Gubbels, J., A. van Langen, N. Maassen & M. Meelissen, Resultaten PISA-2018 in vogelvlucht. Enschede: Universiteit Twente, 2019.
[4] Jaap Scheerens en Paul Kirschner (2021). Progressief achteruit. Zwartboek over de last van slechte ideeën voor het funderend onderwijs.
[5] Groene kaart voor het adviesrapport Taal en rekenen in het vizier van de Onderwijsraad
[6] Speech Henk Hagoort en Ingrid de Bonth, VO-congres 2022
[7] VO-Raad (2020) De toekomst van ons onderwijs (2020). Pleidooi voor groot onderhoud aan het Nederlandse onderwijssysteem.
[8] Dieprode kaart voor nieuwe onderwijsnota van de VO-Raad
RED-team Onderwijs – Sarah Bergsen (schoolleider bo), Anna Bosman (hoogleraar pedagogiek en lerarenopleider), Sezgin Cihangir (directeur Nederlands Mathematisch Instituut), Jan Drentje (schoolleider, leraar, wetenschapper), Ton van Haperen (docent vo, lerarenopleider), Paul Kirschner (emeritus-hoogleraar onderwijspsychologie), Jaap Scheerens (emeritus-hoogleraar onderwijsorganisatie en -management), Theo Witte, voorzitter (vakdidacticus en lerarenopleider).