21 april 2022
De situatie
Velen herinneren zich de hoorzittingen van de Tweede Kamer over de voorbereiding en uitvoering van de Basisvorming en Tweede Fase (Studiehuis). Twee enorme stelselherzieningen die wel de steun hadden van de Tweede Kamer, maar niet van het onderwijsveld: de invoeringstijd was te kort en de middelen voor nascholing en implementatie minimaal. Beide vernieuwingen werden desondanks ‘beleidsarm’ ingevoerd. De gevolgen zijn bekend[1]. Volgens de commissie Dijsselbloem zijn de basisvorming en Tweede Fase schoolvoorbeelden van onderwijsvernieuwingen die nooit zo hadden mogen plaatsvinden.
In 2014, amper zes jaar later – blijkbaar hadden bewindslieden geen ‘actieve herinneringen’ aan dit debacle – zette de VVD-staatssecretaris Sander Dekker weer een grootscheepse onderwijsvernieuwing in gang: Platform Onderwijs 2032 (commissie Schnabel). Zonder een grondige probleemanalyse vooraf kreeg de commissie de opdracht om advies uit te brengen voor een totale curriculumherziening van het funderend onderwijs. In hun eindrapport Ons Onderwijs2032 (2016) adviseerden Schnabel c.s. onder meer om kennisoverdracht op school geen prioriteit meer te geven.[2] Docenten en vele deskundigen zagen weinig brood in de adviezen. Kortom, een heel duur advies dat weinig te maken had met de realiteit op scholen. Het advies werd niet uitgevoerd, maar…
In 2018 werd Onderwijs2032 in iets gewijzigde vorm voortgezet in het project Curriculum.nu. De Coördinatiegroep Curriculum.nu (met leden uit de PO-Raad, VO-raad, Onderwijscoöperatie, AVS, LAKS, Ouders & Onderwijs) bracht in 2019 een tussenrapport uit Samen bouwen aan het primair en voortgezet onderwijs van morgen met voorstellen voor de inhoud van kerndoelen voor negen leergebieden. In 2020, weer na veel kritiek van leraren, vakdeskundigen, onderwijswetenschappers en zelfs de Onderwijsraad[3] werd de Wetenschappelijke Curriculumcommissie ingesteld. Zij publiceerden vijf adviezen. Vlak voor de behandeling van deze adviezen door de Vaste Kamercommissie OCW die op 6 april jl. plaatsvond, schreef de kersverse minister Wiersma de verlossende nota Curriculum funderend onderwijs[4] waarmee hij deze ongebreidelde vernieuwingsdrift van onderwijsbestuurders (voorlopig) tot stilstand bracht.
Wij prijzen deze nota en het optreden van de minister bij de Vaste Kamercommissie Onderwijs
In de nota neemt de minister afstand van allerlei vergezichten qua onderwijs en curriculum en zegt lering te trekken uit de stappen die sinds 2014 zijn gezet. Zelf staat hij ‘voor een gerichtere aanpak: niet alles moet of kan tegelijkertijd. Wat het meest urgent is, wordt het eerst opgepakt’ en trekt de stekker uit de curriculumvernieuwing: ‘Curriculum.nu is echt voltooid verleden tijd’. Hij wil bepalen welk curriculumonderhoud echt noodzakelijk is en wil dit oppakken op een manier die voor leraren in de praktijk te doen is. Hierbij gaat hij voortvarend te werk want voor de zomer moet er een masterplan liggen. Verder wil hij toewerken naar een vaste cyclus van curriculumonderhoud door deskundigen uit de onderwijspraktijk en wetenschap. Prijzenswaardig is ook, zo bleek tijdens de bespreking met de Kamercommissie, het tijdelijk karakter van de wetenschappelijke Curriculumcommissie en het voornemen om de inbreng en invloed van bestuursorganen zoals de VO-Raad op het curriculum terug te dringen.
In zijn nota en in het overleg met de Kamercommissie, benadrukte de minister de noodzaak om vooral terug te gaan naar wat volgens hem de basis is: taal, rekenen, burgerschap en digitale geletterdheid (kanttekeningen volgen hieronder). Opmerkelijk – en verheugend – is zijn stelling dat naast aanpassingen van het formele curriculum zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van ‘bewezen effectieve methoden [vet van ons] en voldoende goed toegeruste leraren om die basis te verstevigen.’
Ons standpunt
Naast onze lof voor de minister en Kamercommissie plaatsen wij echter ook enkele kritische kanttekeningen bij de nota. Allereerst valt ons op dat in de discussies vaak de nadruk wordt gelegd op lezen terwijl ook schrijven een punt van grote zorg is. Ditzelfde geldt voor de algemene basiskennis (wereldoriëntatie) van onze leerlingen. Daarnaast schuilt er een gevaar in het apart benoemen van ‘burgerschap’ en ‘digitale geletterdheid’ omdat hiermee de indruk wordt gewekt dat dit aparte vakken zijn. Beiden zijn in onze ogen zeer belangrijk, maar het zijn geen basisvaardigheden zoals lezen, schrijven en rekenen. Goed burgerschap hoort op school en in de klas te worden voorgeleefd. Burgerschapsdoelen horen thuis in de curricula van (socialiserende) kernvakken als geschiedenis, maatschappijleer, biologie en Nederlands. Ook de doelen voor ‘digitale geletterdheid’ moeten in de vakken worden geïntegreerd. Leerlingen hoeven niet allemaal te kunnen programmeren, maar ze moeten in diverse vakgebieden wel gericht naar informatie kunnen zoeken, die kritisch kunnen beoordelen en kunnen beslissen welke informatie in een bepaalde context bruikbaar is. Als burgerschap en digitale geletterdheid goed worden verwerkt in de kernvakken, zullen de leerlingen zich deze doelen makkelijk eigen maken.
Al met al, is het RED-Team Onderwijs positief over de nota en uitleg daarvan in de Vaste Kamercommissie, en geeft de minister en commissie hiervoor een Groene kaart.
[1] https://www.trouw.nl/nieuws/studiehuis-en-tweede-fase-stierven-een-zachte-dood~b84895d8/
[2] https://www.trouw.nl/nieuws/is-kennis-niet-een-beetje-achterhaald~b07e387e/
[3] https://www.onderwijsraad.nl/publicaties/adviezen/2018/12/13/curriculumvernieuwing
[4] https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/kamerstukken/2022/04/04/curriculum-funderend-onderwijs/curriculum-funderend-onderwijs.pdf
RED-team Onderwijs – Sarah Bergsen (schoolleider bo), Anna Bosman (hoogleraar pedagogiek en lerarenopleider), Sezgin Cihangir (directeur Nederlands Mathematisch Instituut), Jan Drentje (schoolleider, leraar, wetenschapper), Ton van Haperen (docent vo, lerarenopleider), Paul Kirschner (emeritus-hoogleraar onderwijspsychologie), Jaap Scheerens (emeritus-hoogleraar onderwijsorganisatie en -management), Gert Verbrugghen (docent Engels vmbo), Theo Witte, voorzitter (vakdidacticus en lerarenopleider).