30 oktober 2023
DE SITUATIE
De Onderwijsraad publiceert met enige regelmaat op eigen initiatief adviezen over het onderwijs. Deze keer betreft het een advies over de positie van de schoolbesturen. De aanleiding of achtergrond van dit adviesrapport is volgens de raad de aanhoudende onenigheid over de functie van de onderwijsbesturen in ons onderwijsbestel, de inconsistente overheidssturing van het onderwijs en het disfunctioneren van sommige besturen wat betreft de samenwerking met andere besturen en hun directieve bemoeienis met schoolleiders en leraren.
Centraal in deze discussie staat de verantwoordelijkheidsverdeling in het onderwijs. Deze discussie kan niet los worden gezien van enerzijds de crisis waar ons onderwijs in de afgelopen vijfentwintig jaar terecht is gekomen – een enorm en oplopend tekort aan leraren en (deel-)schoolleiders (zowel kwantitatief als kwalitatief), verslechterende arbeidsomstandigheden van leraren, toenemende ongelijkheid en dalende onderwijskwaliteit. Dit valt samen met de schaalvergroting en decentralisatie van het onderwijsbestuur (Schevenings Beraad, 1994) in samenhang met de invoering van de lumpsum-financiering die de schoolbesturen veel macht geeft over de besteding van de onderwijsgelden.[1] Hoewel er sindsdien vele extra miljarden stromen naar de besturen om de problemen aan te pakken, zijn die problemen alleen maar groter geworden.
Het advies van de Onderwijsraad is tweeledig. Er moet helderheid komen over de rol, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van besturen. Waarbij de raad de overheid het dringende advies geeft om niet centraler, maar consistenter te sturen. In concreto luidt hier het advies: “ga uit van subsidiariteit en publieke belangen om de verhouding tussen school, schoolbestuur en overheid te bepalen.” Voor schoolbesturen geeft de raad het advies intern stevig verbonden te zijn met hun school of scholen en extern samen te werken als publieke belangen daarom vragen.
Het adviesrapport Een duidelijke positie voor schoolbesturen verscheen enkele maanden na een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO, 2023) naar manieren van sturing om de onderwijskwaliteit en kansengelijkheid te verbeteren in het funderend onderwijs . Hun onderzoeksrapport Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid adviseert een bestuurlijke aanpak, waarin zowel oog is voor de autonomie van het stelsel, als voor een duidelijke regie door de overheid (d.w.z. heldere doelstelling, zicht op prestaties, gebruik van evidence-informed onderwijsmethoden). Meer overheidsregie en gebruik van genoemde rationele technieken voor beleidsvorming kenmerkten ook het beleid van ex-minister Wiersma. Deze aanpak viel echter niet in de smaak bij bestuursorganisaties, zoals de PO- en VO-Raad. De Onderwijsraad schaart zich in dit advies vrijwel kritiekloos achter deze raden.
ONS COMMENTAAR
Het RED-Team is stomverbaasd over de vooringenomenheid van het advies van de raad om te adviseren de autonomie van de onderwijsraden en besturen te versterken en de overheid in de positie te plaatsen van facilitator. Het advies doet er alles aan om het belang van de schoolbesturen aan te dikken. Bovendien pleit, paradoxaal genoeg, de omarming van het subsidiariteitsbeginsel eerder voor minder dan voor meer bestuur.[2]
Een vooringenomen en eenzijdige analyse
In het rapport ontbreekt een kritische analyse van de gevolgen van de bestuurlijke centralisatie en schaalvergroting voor het onderwijspersoneel en de onderwijskwaliteit. Er wordt niet verwezen naar onderzoek van de AOB, waaruit keer op keer blijkt dat de beroerde verhouding met een al te directieve schoolleiding een belangrijke rol speelt bij de wens om met het leraarschap te stoppen.[3] In het rapport wordt ook niet gewezen op het feit dat op veel scholen het wettelijk voorgeschreven statuut ontbreekt waarin de professionele ruimte voor leraren wordt vastgelegd.[4] Er is voor het rapport met allerlei partijen gesproken over het functioneren van de besturen, maar, niet met de partijen die de werknemers vertegenwoordigen, zoals de AOB en Medezeggenschapsraden.
Tendentieus is de verwijzing naar onderzoek waaruit zou blijken dat schoolbesturen “bescheiden maar significant” bijdragen aan de kwaliteit van het onderwijs (p. 20). In het door de raad aangehaalde onderzoek van Ritzema e.a. (2023) wordt zelfs geconcludeerd dat er tot nu toe weinig sluitende evidentie gevonden is voor de veronderstelde relatie tussen schoolbesturen en onderwijskwaliteit. Doordat ‘intermediaire structuren’ per land heel erg verschillen zijn deze moeilijk vergelijkbaar en is het vrijwel onmogelijk om het effect van intermediaire besturings- en ondersteuningsniveaus vast te stellen (Muijs, 2020).
Weinig kritisch over de verantwoordelijkheid van de besturen
Gezien de nagenoeg kritiekloze omarming van de schoolbesturen door de Onderwijsraad wekt het nauwelijks verbazing dat de raad met geen woord rept over de vraag naar de verantwoordelijkheid van de besturen voor de haast onbeheersbare problemen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs: veel te hoge werkdruk, enorme tekorten van leraren en schoolleiders (kwantitatief en kwalitatief), daling van de onderwijskwaliteit en een hardnekkige kansenongelijkheid. Terwijl in dezelfde periode de overheid ruimhartig is geweest in het verstrekken van miljarden euro’s om deze problemen aan te pakken. Doordat besturen autonoom zijn in de besteding van de middelen is er nauwelijks een effectief systeem van ‘checks and balances’. Onduidelijk is waaraan al die miljarden in de afgelopen vijfentwintig jaar zijn besteed.[5] Sommige analisten (IPSE, 2019) wijzen op de hoge kosten van allerlei als innovatief bedoelde programma’s.
De bestuursorganisaties die de Onderwijsraad op het schild hijst, tekenen te vaak voor bewezen ineffectieve onderwijsmethoden, zoals gepersonaliseerd leren (Scheerens en Kirschner, 2021, RED Team Onderwijs, maart 2022) en onderwijsconcepten die zich aan effectiviteitsonderzoek onttrekken. De Onderwijsraad vat ‘evidence based’ praktijken op als ook maar een mening en lijkt onderwijskwaliteit de facto als ondefinieerbaar te typeren.
Paradoxale interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel
Volgens het aloude subsidiariteitsbeginsel moet een hoger besturend orgaan niet doen wat op een lager niveau kan gebeuren. De Onderwijsraad beveelt dit beginsel aan om te voorkomen dat centrale schoolbesturen (deel-)schoolleiders teveel voor de voeten lopen, zonder hierbij duidelijk te maken hoe moet worden bepaald wat de deelschool(leider) zelf mag bepalen en wat niet. In de praktijk van grote schoolorganisaties is de positie van een deelschoolleider structureel zwak. Hoe die positie versterkt kan worden maakt de Onderwijsraad niet duidelijk.
Subsidiariteit zou volgens de raad ook de verhouding tussen Overheid en besturen moeten kenmerken. Voortaan zou de overheid een plausibele onderbouwing moeten geven “waarom een onderwerp niet aan schoolbesturen kan worden overgelaten.” Dit is de wereld op zijn kop: de besturen (en sectorraden) nemen zo in feite de meta-besturing van het stelsel over die grondwettelijk aan de Overheid toebehoort. De wens de Overheid op afstand te zetten wordt ook aangetroffen in de nota’s van de VO-Raad over de ‘toekomst van ons onderwijs’ (RED Team onderwijs, maart, 2022).
Negatieve recensie van periode Wiersma
Als afschrikwekkende voorbeelden van “te veel overheid” worden vrijwel alle initiatieven van de vorige minister aangedragen en afgekeurd: het masterplan basisvaardigheden, de externe begeleiding daarvan, de extra financiering via het Nationaal Programma Onderwijs (NPO), en vooral ook de aanbeveling van het gebruik van bewezen onderwijsmethoden. De beweegredenen voor meer overheidsregie zijn ingegeven door de politieke wil van deze minister om daadwerkelijk iets te doen aan de alom gesignaleerde problemen van dalende prestaties en hardnekkige ongelijkheid. In het rapport van de Onderwijsraad wordt niet geprobeerd om uit te leggen waarom en of de plannen van Wiersma noodzakelijk waren dan wel effectief of ondoeltreffend zouden zijn geweest. Ook wordt niet ingegaan op het feit dat de schoolbesturen zelf deze problemen nauwelijks hebben aangekaart of met effectieve plannen hebben aangepakt.
Tandeloze subsidiariteit
Toepassing van het subsidiariteitsbeginsel zou in de relatie tussen besturen en schoolleiding/lerarenkorps moeten leiden tot meer autonomie aan de basis en minder autonomie van besturen. Dat is op zichzelf een goed streven. Volgens Van Haperen (2021), Drentje (2023) en RED Team Onderwijs (mei, 2022) gaan besturen hierin namelijk regelmatig over de schreef, bijvoorbeeld door het dwingend opleggen van onderwijsconcepten, het aanpassen van de lesduur of het voorschrijven van leermiddelen. Volgens deze auteurs is dit een belangrijke bron van frustratie bij docenten en een van de oorzaken van de uitstroom van leraren. Met een juiste toepassing van het subsidiariteitsbeginsel zouden deze overschrijdingen voorkomen kunnen worden. Hoe dit organisatorisch vormgegeven zou moeten worden maakt de Onderwijsraad helaas niet duidelijk.
ONS STANDPUNT
Het advies van de Onderwijsraad past in het patroon van bestuurlijke verdikking die mede de oorzaak is van het zogenaamde lerarenlek: de vlucht uit het onderwijs van professionals die zich vervreemd voelen van grote onderwijsorganisaties zoals die sinds de jaren negentig zijn ontstaan.
De bestuurlijke schaalvergroting, uitbreiding van bevoegdheden en mislukt markmechanisme (competitie die meer draait om verhoging van de leerlingeninstroom dan om prestaties van leerlingen) worden door de Onderwijsraad als voldongen feiten geaccepteerd. Met alle risico’s van dien: organisaties die onvoldoende prikkels voelen om hun primaire functies goed uit te voeren breiden hun takenpakket ondoelmatig uit, vergroten hun status vooral in uitdijende netwerken. Rondom hen ontstaat een netwerk van adviseurs en projectbureaus die de complexiteit van het onderwijs en de afstand van de werkvloer alleen maar groter maken. Trendmatig gebeurt dit vanuit een zwakke kennisbasis over de invloed van besturen en andere intermediaire structuren op de onderwijsprestaties.
Ons advies: er is dringend behoefte aan een grondige, onafhankelijke en kritische analyse van de opbrengsten van de bestuurlijke schaalvergroting sinds de jaren negentig in relatie tot de onderwijskwaliteit en de positie van deelscholen en leraren. Daarbij is onze hypothese dat versterking van overheidsregie en meer invloed van leraren en schoolleiders tot betere onderwijsresultaten zullen leiden en de aantrekkelijkheid van het beroep zullen vergroten.
REFERENTIES
Drentje, J. (2022). Zes kanttekeningen bij wie het onderwijs bestuurt.
IBO (2023). Interdepartementale Beleidsonderzoek, Koersen op kwaliteit en kansengelijkheid
IPSE (2019). Productiviteit van de Overheid. IPSE-studies. IPSE
Muijs, D. (2020) Extending educational effectiveness: The middle tier and network effectiveness. In: Hall, J., Lindorff, A & Sammons P. (eds) International perspectives in educational effectiveness research. Springer
RED Team onderwijs (maart, 2022) (Diep)rode kaart voor nieuwe onderwijsnota van de VO-raad.
RED Team Onderwijs (mei, 2022) Rode kaart voor LiFo-systeem van Malmberg, Noordhoff en ThiemeMeulenhoff
Ritzema e.a. (2023). Oplegger Behorend bij de deelrapporten van NRO-onderzoek naar bestuurlijk vermogen en professionalisering in het VO (GION, UT)
Scheerens, J. en Kirschner, P. (2021). Progressief achteruit. Zwartboek over de last van slechte ideeën voor het funderend onderwijs.
Van Haperen, T. (2021) Los gewoon de problemen in het onderwijs op, doe er iets aan’ (verslag). De Tussenruimte
Van Haperen, T. (2023) Ruim de bestuurlijke tijdbommen op.
[1] De lumpsum financiering is een systeem waarbij scholen een vast bedrag per leerling krijgen, dat zij naar eigen inzicht mogen uitgeven. Het achterliggende idee was dat scholen zelf het beste weten wat zij nodig hebben en dat de overheid zich niet met de details bemoeit. Verantwoording wordt afgelegd aan Raden van Toezicht, met als gevolg dat de invloed van zowel ouders als leraren sterk is afgenomen (Van Haperen en Scheerens, 2021)
[2] Subsidiariteit betekent volgens de Onderwijsraad (p.6) ‘dat beslissingen worden genomen op een zo laag mogelijk niveau, zo dicht mogelijk bij de onderwijspraktijk. Verplaatsing van verantwoordelijkheid en bevoegdheid naar een hoger niveau behoeft bijzondere rechtvaardiging. De rijksoverheid dient telkens de noodzaak aan te tonen als ze iets naar zich toe wil trekken wat vooralsnog aan de schoolbesturen was. Hetzelfde geldt voor een schoolbestuur als het iets wil centraliseren of standaardiseren waar schoolleiders of leraren op schoolniveau eerder zelf over gingen’
[3] Geef de leraar ruimte en vertrouwen | De Algemene Onderwijsbond (aob.nl)
[4] Het professionele statuut is in het leven geroepen om de inspraak van docenten maakt deel uit van de Wet beroep leraar Meer zeggenschap leraren over invulling werk | Werken in het onderwijs | Rijksoverheid.nl
[5] Zie bijvoorbeeld onderzoeken naar de geldstromen van Van Haandel en Duijvenstein (2018) en Follow the money (2023). Zie ook Van Haperen (2023) voor een fundamentele analyse.
RED-team Onderwijs – Anna Bosman (hoogleraar pedagogiek en lerarenopleider), Sezgin Cihangir (directeur Nederlands Mathematisch Instituut), Jan Drentje (schoolleider, leraar, wetenschapper), Ton van Haperen (docent vo, lerarenopleider), Paul Kirschner (emeritus-hoogleraar onderwijspsychologie), Piet van der Ploeg (onderwijsfilosoof), Jaap Scheerens (emeritus-hoogleraar onderwijsorganisatie en -management), Theo Witte, voorzitter (vakdidacticus en lerarenopleider).